- fleur
- fleur [flur]I 〈m.〉 〈formeel〉1 geurII 〈v.〉1 bloem ⇒ bloesem2 bloeitijd ⇒ frisheid, schoonheid3 〈formeel〉(het) beste ⇒ keur, puik, bloem4 lof ⇒ loftuiting, complimentje5 〈meervoud〉kaam6 bloem 〈van meel enz.〉♦voorbeelden:1 fleur de lis • Franse lelie 〈van het Franse koningshuis〉fleurs coupées • snijbloemenen fleur • in bloeitout en fleurs • in volle bloei2 à la fleur de l'âge • in de bloei van het leven3 la (fine) fleur de la noblesse • de bloem der adel4 jeter des fleurs à qn., couvrir qn. de fleurs • iemand lof toezwaaien¶ fleurs de rhétorique • stijlfigurenil est très fleur bleue • hij is erg sentimenteelfaire une fleur à qn. • iemand een plezier doenà fleur de • bijna aan de oppervlakte vanà fleur d'eau • aan de wateroppervlakteavoir les yeux à fleur de tête • uitpuilende ogen hebbenavoir les nerfs à fleur de peau • zeer prikkelbaar zijncomme une fleur • met gemak1. mgeur2. f1) bloem2) bloeitijd3) (het) beste, keur4) complimentje3. fleursf plkaam, schimmel
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.